Het gebied tussen Trimunt en Opende was lang onontgonnen en heel dun bevolkt. Er was niet veel te halen in het veengebied en maar een paar dikke boeren hebben het daar voor het zeggen. Hier en daar staat een spitkeet, doorgaans bevolkt met grote en arme gezinnen en aan de randen wat kleine boerenspultjes.
In een van die kleine boerderijtjes woonde Lippe Munstra met zijn vrouw. Een koe, wat schapen en een paar varkens, daar moest Lippe het mee doen. Op zijn arme grond groeide niet veel, al deed hij nog zo zijn best om wat groente en fruit te kweken.
Lippe zocht in de zomer naar ‘los waark’ om wat bij te verdienen en in de winter vlocht hij samen met zijn vrouw manden en probeerde hij klompen te verkopen, die hij zelf sneed.
Op het heideveld liepen ook hazen, fazanten en ander wild en Lippe mocht bij t schemer graag even het veld in gaan, om een extra maaltje te zoeken. Hij zette strikken en schoot met zijn geweer het grotere wild. Uitkijken natuurlijk, want de veldwachters wisten dat er veel gestroopt werd en had van de landeigenaren de opdracht gekregen om ze stevig aan te pakken. Het was immers hun bezit.
Dat najaar had Lippe al een paar keer een witte haas op Jilt Dijksheide gezien. Een vette haas, een speling van de natuur en steeds was hij de stroper te slim af. Nu het winter was ging het beest op zoek naar voedsel en had Lippe hem dicht achter zijn huis gezien.
‘Ik goa dommit nog eemen t veld ien! Die verrekte witte hoas liep hier om en ik zil m kriegen. Mörgen n lekker stukje vlees ien e pan’.
Zijn vrouw steekt hem de gek aan.
‘Bist al zo voak achter die hoas aan west. Hij is veul te tuuk veur dij. Butendes, zilst hem niet eens zien ien de snij. Allemoal wit met nander!’
‘Joa moar ik zie zien sporen des te beter, dizze keer.’
Lippe pakt zijn geweer en loopt in het heldere maanlicht het veld in. Al snel vindt hij een spoor en loopt speurend het heideveld op. Hij ziet in de verte wat bewegen, maar dat is eerder een kat dan een haas. Veel te hoog op de benen.
Na een uurtje heeft Lippe nog steeds niets gevangen en gaat hij even op een kei in het veld zitten en steekt een pluk tabak achter de kiezen. En dan ineens wordt het helemaal donker om hem heen. Net alsof een grote donkere wolk voor de maan is geschoven. Hij hoort gezang en niet veel later staat hij midden in een kring van dansende katten.
Ze zijn manshoog, staan op de achterpoten, houden elkaar bij de voorpoten vast en dansen zingend om Lippe heen.
‘ Hoosa hei, t is de moand van mei,
Ik daans ien t rond, ik ben weer vrij.
Hoosa hei, t is de moand van mei
Kiek moar uut, aans pak ik dij.’
Lippe was meestal niet zo snel bang, maar nou wel. Hij schoot met zijn geweer in de lucht en maakte dat hij weg kwam. Hij rende in een ruk naar huis en durfde niet meer achterom te kijken, want hij hoorde ze nog steeds, ‘Hoosa hei ..’.
Hij slaat de deur achter hem dicht.
‘ Woar is die hoas, dappere joager’, vraagt zijn vrouw nieuwsgierig
Lippe vertelt wat hem overkomen is, maar zij vrouw schiet ien de lach.
‘ Hastoe n kan jenever metnommen? Ik leuf der niks van mörgen goan we weer kieken.’
Maar als ze de volgende dag samen de besneeuwde hei oplopen, vinden ze de kei. Zien de voetstappen van Libbe en het snelle spoor van zijn vlucht naar huis.
‘ Gien kattenpoten te zien Lippe, doe hest t dij zeker alpmoal verbeeld.
Vanaf dat moment kwam Lippe in t donker niet meer op de hei. De witte haas werd nog jarenlang door andere bewoners gezien, maar liet zich nooit vangen. En de dansende katten?
Het laatste stukje veen van het Westerkwartier ligt op de Jilt Dijksheide tussen Noordwijk en Trimunt. Een wandeling over de heide is de moeite waard, maar kijk uit bij schemering en ‘ luister goed naar jammerende katten’, die dansen nog steeds op t veld.