Joliette, 15 februari 1954
Aan mijn liefhebbende ouders,
Hier een brief uit het mooie dorpje Joliette. De reis op de grote boot met veel bemanning, mooie eetzalen en ruime slaapzalen was een ware belevenis. Het was als een romantische huwelijksreis.
Niks mooie huwelijksreis! Henk en ik mosten apart sloapen en mochten mekoar snachts niet zien. Ik heb nooit wieten dat vrouwen zo allemachteg snurken en lutje kiender zo bleren kinnen. Sloapen wa-der niet bij! En dan moe-je wieten dat we vief doagen störm met windkracht 8 en metershoge golven had hemmen. Het leek of er gien enne aan kwam. En met die störm hingen niet allinneg wij kotsend over de reling mor ok de bemanning! Het was op gegeven moment zo dat as de vissen ons over de reling hangen zagen, dan deden ze de bek al open.
Na 10 dagen kwam de boot in Québec aan, daarna met de trein naar Montreal en toen verder met de bus naar Joliette. Boer Russel haalde ons op bij de bushalte en bracht ons naar ons eigen huis. Het is een woning van hout twee keer zo groot als die van u, vader en moeder, met grote ramen en al onze spullen passen in het huis.
Boer Russell prummelde wat, toen we uutstapende zee der wiezend noar de achterkant van de truck “There! ”.”There?’’ Dus wij zettende de kovvers achterien en wollen zelf veurien stappen. Nee, WIJ mosten ok achterien zitten. Wat n welkom! We heisterende ons ien e truck en zo reden we nog een uur te hobbeln en te bobbeln. Stienkold en verreisd zagen we ien e verte iets wat n huus weden kon. Hoe dichterbij we kwammen hoe meer et n huuske werd. Mor et ston ie e middle of nowhere.
We klommen van e truck en wat onwenneg liepen we noar t huus, het slöt was stuk we konden der zo ienlopen. Vot achter de deur is de keuken, dan de woonkoamer en doarnoa de sloapkoamer. We hemmen gien electrisch of stromend wotter. De planken kieren en de wiend het vrij spel. Ien huus kin je, je de kont niet keren.
Henk noemen ze hier: Hank. Gelukkig heeft hij een geweldige baan bij boer Russel. Alles gaat zo veel mogelijk machinaal.
Nou niks machinaal. Warken en nog es warken dat moe-we. Soavends leit Henk al veur negen uur op berre en hij stijt er wiet op e tied weer noast, ik zie hem amper. Bij et gezin van boer Russell wark ik mij het snöt veur de ogen. Ik heb heulemoal kirrelshanden kregen, met eelt, kloven en iengescheurde noagels, tot bloedens toe.
Wij gaan het hier rooien hoor, met spaarzaamheid en hard werken. Volgend jaar gaan we op zoek naar onze eigen boerderij, wij gaan hier onze toekomst tegemoet!
Wat he-we nou toch om haans had?!. We dochten da-we t beter kriegen zollen. Mooie proatjes van die emigratie ambtenoar en de dominee. Ik krieg al pien ien t lief bij de gedachte hoe wij ons hier ooit redden moeten. En we kinnen niet zomor weer noar Holland, we moeten hier zeker twee joar blieven. Hoe is t ien vredesnoam mogelek dat we dat contract tekend hemmen?
Hoe is het met u vader en moeder en hoe is het met opoe de Vries en haar lekkere pepermuntjes?
Toen opoe ofscheid van ons nam het ze heur buusdoek leggen loaten, bij ons pabbe en mamme thuus. Ik heb hem metnommen. Hij ruukt noar opoe, noar pepermuntjes, noar 4711 en kamferballen. Met heur bleekwotter handen het ze nog an dizze buusdoek zeten. Wat schreide ze toen we ofscheid nammen, wij wisten allemoal dat dit de letste keer was dat we mekoar zagen.
Het briefpapier is vol en dus eindig ik, ook namens Henk, met een innige omhelzing en groet en ik schrijf jullie gauw weer.
Henk en Martha.
PS. We zijn blij dat we naar Canada gegaan zijn.
Wat heb ik n verschrikkeleke wènst! Ik wil wel kroepend weerom, desnoods zwem ik noar Holland! Mor dat gijt niet. Dus as ik veur de spiegel stoa zeg ik tegen mijzelf:
‘Kop der veur wicht, dan wordt het hier vanzelf ok ons thuus‘.